Home » columns » Column | Get a good job with more pay and you’re okay: de verdiensten in creatieve sectoren

Column | Get a good job with more pay and you’re okay: de verdiensten in creatieve sectoren

(c) the blowup @Unsplash.com
(c) the blowup @Unsplash.com

Tags: inkomens, uitkeringen

Leestijd: 6 minuten

De bedragen die sommige kunstwerken opbrengen op veilingen zijn waanzinnig, en de tegemoetkomingen voor heel wat artiesten voor een optreden op een festival niet te versmaden. In de kunsten en creatieve sectoren zijn dat de buitenbeentjes, of outliers. Wat is geweten over de meer gangbare inkomens van mensen die werken in de kunsten en creatieve sectoren in Nederland?

Op basis van openbaar toegankelijke, statistische data van het CBS krijgen we al enig inzicht. Beroep doen op deze data heeft een aantal beperkingen: de beschikbare data gaan over een aantal jaren terug, ze bevatten enkel officieel geregistreerde inkomsten (die niet zonder veel moeite aan elkaar gekoppeld kunnen worden), en het CBS hanteert bepaalde beroepsgroepen (CBS, 2017). De vier door het CBS gedocumenteerde beroepsgroepen zijn beeldende kunstenaars, uitvoerende kunstenaars, ontwerpende kunstenaars en schrijvers en overige kunstenaarsberoepen. Het CBS vergelijkt de besproken kunstenaarspopulatie met het totaal aantal werkzame personen, de werkzame personen met een vergelijkbaar opleidingsniveau en de werkzame personen in overige creatieve beroepen (zoals journalisten en muziekleraren).

Inkomens van creatieve beroepen in vergelijking met andere beroepen

Het wordt al lang gesuggereerd dat kunstenaars over het algemeen weinig verdienen, en ook minder dan beroepen die een vergelijkbaar opleidingsniveau vereisen. Figuur 1 toont het aandeel kunstenaars en andere groepen met een bruto persoonlijk jaarinkomen van 30.000 euro* of minder in 2011 en 2014. In 2014 had 52% van het totale aantal kunstenaars een persoonlijk bruto jaarinkomen van 30.000 euro of minder. Dit is een aanzienlijk hoger aandeel dan bij andere creatieve beroepen (40%), personen werkzaam op hetzelfde opleidingsniveau (17%) en het totaal aantal werkzame personen (39%). De verschillen binnen de kunstenaarsgroepen zijn groot: 85% van de beeldend kunstenaars verdienden 30.000 euro of minder in 2014, in tegenstelling tot 43% van de ontwerpende kunstenaars. Wanneer we 2014 en 2011 vergelijken, zien we een kleine afname van het aandeel in alle creatieve en artistieke beroepsgroepen, behalve bij de beeldende beroepen.

Figuur 1: aandeel kunstenaars en andere groepen met een bruto persoonlijk jaarinkomen van 30 duizend euro of minder, 2011 en 2014 (bron: CBS, 2017)

Het wordt ook al langer gesuggereerd dat individuen met een creatief of artistiek beroep vaak aangewezen zijn op de inkomens van hun partner (Throsby & Zednik, 2011, Abbing, 2000). Op basis van figuur 2 valt op dat de verschillen tussen de vier beroepsgroepen binnen de kunsten alsook tussen kunstenaarsberoepen en andere beroepen in het algemeen kleiner worden wanneer wordt gekeken naar het gestandaardiseerde, besteedbare huishoudinkomen. In 2014 was het gestandaardiseerde, besteedbare huishoudinkomen van 30.000 euro of minder de realiteit voor 61% van alle kunstenaars, 59% van de totale werkzame bevolking en 57% voor overige creatieve beroepen. Het verschil tussen kunstenaars en anderen blijft het grootst wanneer wordt gekeken naar personen werkzaam op een vergelijkbaar vaardigheidsniveau. Hierbij is het percentage ongeveer 20% lager. Het aandeel individuen met een besteedbaar huishoudinkomen van 30.000 euro of minder ligt in 2014 aanzienlijk lager dan in 2011, wellicht als een gevolg van de grote bezuinigingen in de cultuursector van 2012/2013. Bijkomend onderzoek moet inzicht geven in de gemiddelde en mediaan van de bruto persoonlijke inkomens en de besteedbare huishoudinkomens van individuen werkzaam in verschillende creatieve sectoren.

Figuur 2: aandeel kunstenaars en andere groepen met een gestandaardiseerd besteedbaar huishoudinkomen van 30 duizend euro of minder, 2011 en 2014 (bron: CBS, 2017)

Inkomens van zelfstandigen in de creatieve industrie

Tabel 1 neemt de inkomsten op jaarbasis van iedereen die werkt als zelfstandige in de kunsten en creatieve sectoren als het uitgangspunt (referentiejaar: 2017). Het gaat in deze cijfers dus zowel om mensen met artistiek en creatief werk, en mensen met ander werk, zoals in productie, distributie en andere vormen van ondersteuning. Het persoonlijk inkomen van die personen wordt samengesteld uit het inkomen als zelfstandige (inkomsten uit arbeid, inkomen uit de eigen onderneming en het loon als directeur van de eigen bedrijfsactiviteit), het eventuele, bijkomende inkomen als werknemer en eventuele inkomens- en sociale uitkeringen, op jaarbasis. Het inkomen als zelfstandige omvat enkel dat eerste inkomen ( inkomsten uit arbeid, inkomen uit de eigen onderneming en het loon als directeur van de eigen bedrijfsactiviteit), op jaarbasis. 

Voor het mediaan inkomen van deze mensen wordt gekeken naar het middelste inkomen wanneer de inkomens van al die mensen van laag naar hoog worden gerangschikt. Het gemiddelde inkomen wordt berekend door de totale optelsom te maken en die te delen door het aantal waarnemingen. Een eventueel verschil tussen de mediaan en het gemiddelde kan wijzen op een scheve verdeling.   

Op basis van tabel 1 valt te concluderen dat voor alle creatieve beroepen een scheve inkomensverdeling geldt; het mediaan persoonlijk inkomen én het mediaan inkomen als zelfstandige zijn in het geval van elk beroep lager dan, respectievelijk, het gemiddelde persoonlijk inkomen en het gemiddelde inkomen als zelfstandige. Dit geldt ook voor alle economische activiteiten, ofwel voor de zelfstandigen in de gehele Nederlandse economie. Dit betekent dat alle deelsectoren uitschieters naar boven kennen (die geven de suggestie van ‘winnaars’ en winner-takes-all markets). Daarom geeft het mediaan inkomen een betere representatie van de werkelijke inkomenssituatie van zelfstandigen in de kunsten en creatieve sectoren.

Van alle deelsectoren hebben zelfstandigen die in of voor architectenbureaus werken, het hoogste mediaan persoonlijk inkomen met 35.700 euro bruto in 2017. Dit is hoger dan het mediaan persoonlijke inkomen van alle economische activiteiten (33.500 euro). Het laagste mediaan persoonlijke inkomen gaat naar zelfstandigen in de kledingindustrie met 16.000 euro. Het laagste mediaan inkomen als zelfstandige wordt verdiend in de musea en expositieruimten (5.100 euro) en wordt gevolgd door fotografie en foto-ontwikkeling (7.600 euro) en de kledingindustrie (7.700 euro). Zelfstandigen bij architectenbureaus (23.700 euro), reclamebureaus (21.100 euro) en productie van film en televisie (16.500 euro) hebben het hoogste mediaan inkomen als zelfstandige (tabel 1).

De cijfers geven aan dat we de inkomens en het werk in de kunsten en creatieve sectoren niet eenduidig kunnen interpreteren: er zijn grote verschillen tussen sectoren. Het is ook denkbaar dat werken als zelfstandige in sommige sectoren veel aantrekkelijker is in sommige sectoren (vb. architectuur en reclame) in vergelijking met andere (fotografie en musea). Mogelijk is zelfstandige arbeid in die eerstgenoemde sectoren dan ook een bewuste keuze (‘by choice’) en lonend, en die in andere sectoren eerder noodzakelijk, omdat andere opties ontbreken (‘by necessity’) of minder handig zijn.

Tabel 1: Inkomen van zelfstandigen in de kunsten en creatieve sectoren (gemiddelde en mediaan persoonlijk inkomen en inkomen als zelfstandige, x 1.000€) (eigen tabel, op basis van CBS-data)

Figuur 3 visualiseert nogmaals de verschillen tussen het gemiddelde en de mediaan, voor telkens het persoonlijke inkomen en het zelfstandige inkomen van zelfstandigen die werkten bij architectenbureaus en in industrieel ontwerp, podiumkunst en scheppende kunst in 2017. Voor alle groepen geldt dat het inkomen als zelfstandige lager ligt dan het persoonlijk inkomen. Het geeft aan dat een aanzienlijke hoeveelheid mensen die werken in deze sectoren hun zelfstandige arbeid aanvullen met ander werk, en/of uitkeringen. Hier zijn de verschillen tussen deelsectoren niet al te opmerkelijk. Ook geldt voor alle groepen een scheve inkomensverdeling: de mediaan ligt telkens lager dan het gemiddelde, opnieuw een indicatie van een beperkt aantal grootverdieners in de data, die zorgen voor deze scheeftrekking. De zelfstandige inkomens van architecten liggen beduidend hoger dan die van zelfstandigen in industrieel ontwerp en podiumkunst; de zelfstandigen in de scheppende kunst lopen achterop.

Figuur 3: inkomens van zelfstandigen in architectenbureaus, industrieel ontwerp, podiumkunst en scheppende kunst in €, 2017 (eigen figuur, op basis van CBS-data)

Het verschil tussen het persoonlijk inkomen en het inkomen als zelfstandige (van zelfstandigen) leidt tot de vraag: hoe groot is het aandeel van het inkomen als zelfstandige in het persoonlijk inkomen? Oftewel, hoe groot is het gedeelte van de inkomsten van zelfstandigen dat daadwerkelijk uit werkzaamheden als zelfstandige komt? En omgekeerd: in hoeverre vullen zelfstandigen hun inkomsten uit zelfstandige arbeid in hun vak aan met andere inkomsten? Binnen alle economische activiteiten van zelfstandigen bestaat ongeveer de helft (49,6%) van het mediaan persoonlijk inkomen op jaarbasis uit het werk als zelfstandige (figuur 4). De andere helft (50,4%) wordt dus aangevuld met inkomsten als werknemer en/of uitkeringen. Zelfstandigen bij reclamebureaus (67,0%), architectenbureaus (66,4%), productie van film en televisie (59,8%) en podiumkunst (51,3%) verdienen meer dan de helft van hun mediaan persoonlijk inkomen uit werk als zelfstandige; dit ligt hoger dan het geval is bij de zelfstandigen werkzaam in alle economische activiteiten binnen de Nederlandse economie. Bij uitgeverijen van boeken (39,9%), musea en expositieruimten (24,3%) en fotografie en foto-ontwikkeling (35,0%) ligt dit aandeel het laagst, en dus ook aanzienlijk lager dan het geval is bij de zelfstandigen werkzaam in alle economische activiteiten binnen de Nederlandse economie.

Figuur 4: Aandeel van het inkomen als zelfstandige van het totaal persoonlijk inkomen (mediaan), 2019 (eigen figuur, op basis van CBS-data)

Kunstenaars en uitkeringen

Vergeleken met de totale werkzame bevolking (4%) blijken kunstenaars (6%) meer uitkeringsafhankelijk te zijn (op basis van data uit 2014). Binnen de kunstenaarspopulatie zijn beeldende kunstenaars het meest afhankelijk van een WW-, AO- of bijstandsuitkering, namelijk in 11% van de gevallen. Ook voor de uitvoerende beroepen ligt dit percentage hoog, de uitkeringsafhankelijkheid bedraagt daar 8%. Voor ontwerpende kunstenaars geldt een aandeel van slechts 4%, vergelijkbaar met de totale Nederlandse beroepsbevolking. Het aandeel personen dat beroep doet op de bijstand is het laagst in deze ontwerpende kunstenaarsgroep, namelijk 9%, en het hoogst bij beeldende beroepen (42%). De verhouding keert zich om in het geval van de WW-uitkering: 76% van de uitkeringsafhankelijke ontwerpende kunstenaars ontvangt een WW-uitkering, tegenover 25% van de uitkeringsafhankelijke beeldende kunstenaars. Een mogelijke verklaring voor de dominantie van een bijstandsuitkering binnen de groep van beeldend kunstenaars (42%) is het hoge aandeel ZZP-ers binnen deze groep. Dit betekent dat beeldend kunstenaars geen beroep kunnen doen op een WW-uitkering in geval van een (tijdelijke) daling of een gebrek aan inkomsten. Een bijstandsuitkering is in principe voor iedereen, ongeacht vorig loon, duur en wijze van aanstelling (UWV, 2020).

Figuur 5: uitkeringsafhankelijkheid van totaal werkzame personen en kunstenaars naar beroepsgroep (2014) (bron: CBS, 2017)

De beschikbare inkomensdata bevestigt een aantal vermoedens: de groep kunstenaars en creatieve professionals die gemiddeld minder verdienen dan 30.000 euro bruto per jaar is relatief groot, en groter dan het aandeel in de werkzame bevolking, kunstenaars en creatieve professionals zijn vaker afhankelijk van een uitkering dan de totale werkzame bevolking, en afhankelijker van hun partner (CBS, 2017). Oftewel, veel kunstenaars houden het financieel uit “omdat zij slim trouwen” (Jongelen, 2018, Emancipatie, par. 1). Ook het fenomeen van de ‘winner-takes-all’ markt blijkt aanwezig in Nederlandse creatieve sectoren: de mediane inkomens liggen lager dan de gemiddelde inkomens, omdat die laatste worden opgetrokken door enkele grootverdieners (Rosen, 1981). De combinatie van zelfstandig werk, lage inkomens, uitkeringsafhankelijkheid en het combineren van meerdere jobs vatten de kernelementen samen van een ‘atypische’ werkgelegenheid of de typische portfolio-carrière van kunstenaars, zoals die beschreven werd door Menger (2006). Er zijn echter beduidende verschillen tussen sectoren. 

Kaja Piecyk & Ellen Loots (juni 2020)

* Het CBS hanteert een inkomensgrens van 30.000 euro in navolging van eerdere edities van de Monitor Kunstenaars en afgestudeerden aan creatieve opleidingen, omdat destijds het modaal inkomen 30.000 euro bedroeg (2006).

Bronnen

Abbing, H. (2008). Why are artists poor? Amsterdam: Amsterdam University Press.

CBS. (2017). Kunstenaars en afgestudeerden aan creatieve opleidingen. Den Haag/Heerlen: CBS

CBS. (2019, 22 november). Zelfstandigen; inkomen, vermogen, bedrijfstak [Dataset]. Geraadpleegd van https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/84467NED/table?dl=3B9B3

Jongelen, S. (2018, 30 augustus). Geschreven verslag Paradisodebat 2018. Geraadpleegd van https://kunsten92.nl/activiteit/geschreven-verslag-paradisodebat-2018/

Menger, P.-M. (2006). Artistic Labour Markets: Contingent work, excess supply and occupational risk. In V.A. Ginsburgh & D. Throsby (Eds.), Handbook of the economics of art and culture (pp. 765-811). North Holland: Elsevier.

Rosen, S. (1981). The economics of superstars. The American economic review, 71(5), 845-858.

Throsby, D., & Zednik, A. (2011). Multiple job-holding and artistic careers: Some empirical evidence. Cultural trends, 20(1), 9-24.

UWV. (2020). Ik word werkloos. Geraadpleegd van https://uwv.nl/particulieren/werkloos/ik-word-werkloos/detail/kan-ik-een-ww-uitkering-krijgen 

Het schrijven van deze column is mogelijk gemaakt door Instituut Gak, dat een onderzoek naar de inkomens en het verdienvermogen in creatieve sectoren subsidieert. Onderzoekers aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en de Vrije Universiteit Amsterdam verdiepen zich in 2020 en 2021 in deze materie. Aanvullende bevindingen over portfolio-loopbanen in de kunsten en creatieve sectoren worden later gedeeld op deze website.